Deit
Ûnmacht | Onmacht
Ús heit (84) sit fol mei plannen. Elke dei opnij.
Sa wol hij graach in boatsje ha en dan út farren gean.
Ús heit wol mei de bus nei Kroatië. Der hat hij nog nea west.
Ús heit wol ek in brommer. In scooter, dat mei ek. Sa dat ús mem stjoere kin. En hij dan achterop.
Ús heit wol op 'e fyts nei Skiermûntseach; allinnich ("Dyn mem haldt net fan kampearje."), fan It Lauwerseach nei It Hearrenfean.
Ús heit wol graach in avensearstoel. Dan kin hij nei it doarp.
Ús heit wol ek in herdershûn. Sa 'n grutte Dútse wer hij dan mei boartsje kin.
Ús heit wol wer saken dwaan; flaggen ferkeapje oan in skoalle of sa. Want "der sit handel yn."
Ús heit wol ek in websjop ha. Der kin hij de rêst dan kwyt.
En as it kin wol ús heit in operaasje oan de eagen. Dan kin hij wer goed sjen.
Mar ús heit, hij kin net mear. Hij sliept, hij yt en krûpt yn de TV. Want ús heit, hij sjocht neat mear en it hearren giet allikemin.
Ús heit, hij wol sa graach mar dat wurdt wierskynlik moarn. Hij is no miskien wol slûch mar de wil is noch net ferstoan.
Zo wil hij graag een bootje hebben en dan uit varen gaan.
Pa wil met de bus naar Kroatië. Daar is hij nog nooit geweest.
Pa wil ook een brommer. Een scooter, dat mag ook. Zodat mijn moeder sturen kan. En hij dan achterop.
Pa wil op de fiets naar Schiermonnikoog; alleen ("Je moeder houdt niet van kamperen."), van Lauwersoog naar Heerenveen.
Pa wil graag een scootmobiel. Dan kan hij naar 't dorp.
Pa wil ook een herdershond. Zo'n grote Duitse waar hij dan mee spelen kan.
Pa wil weer zaken doen; vlaggen verkopen aan een school of zo. Want "daar zit handel in."
Pa wil ook een webshop hebben. Daar kan hij de rest dan kwijt.
En als het kan wil pa een operatie aan de ogen. Dan kan hij weer goed zien.
Maar pa, hij kan niet meer. Hij slaapt, hij eet en kruipt in de TV. Want pa, hij ziet niets meer en hoort al evenmin.
Pa, hij wil zo graag maar dat wordt waarschijnlijk morgen. Want moe mag hij dan misschien wel zijn, de wil is nog niet vergaan.
Pinkoade
Photo by Christian Dubovan on Unsplash
Deit ('vader', 83) en ik schuifelen door de bouwmarkt. 'Schuifelen' want sinds de introductie van de kunstknie in onze familie heeft het begrip 'lopen' een volledig nieuwe betekenis gekregen.
We zijn op zoek naar transparant tentzeil. Voor over het terras, achter hûs. Dan kunnen hij en Mem ('moeder') buiten zitten wanneer het regent. Vinden ze fijn. Deit heeft dat bij de buurman gezien maar die is knaloranje.
"Gjin gesicht," vindt hij; "en syn seil ek net." 1
In eerste instantie gaan we naar de tentenwinkel -logisch- maar die verkoopt geen transparant tentzeil. Wij vinden dat vreemd. "Dat bestiet net." zegt de tentmevrouw. "Gean nei de boumerke. Dat hjit bouwplastic.' weet ze ons te vertellen. Ik bespeur sarcasme in haar stem. Eng wijf. 2
We treffen inderdaad transparant-tentzeil-wat-bouwplastic-heet aan bij de Gamma. Nadat we de juiste maat hebben bepaald schuifelen we naar de kassa. Het is er rustig als we er eenmaal aankomen.
Een gezond-ogende, ietwat mollige jong faam met een ear-to-ear glimlach en roze wangen aan de kassa. "Goeiedei!" roept ze enthousiast. "Heuj!" roep ik nòg enthousiaster. Geen idee waarom. 3
Terwijl ik het plastic op de lopende band deponeer, probeert Deit zijn plastic in de pinautomaat te duwen. Het lukt niet. Niet alleen lopen is tegenwoordig een crime; ook horen en zien vergaat hem.
"Doch do it even." zegt hij; "Ik sjoch it net." 4
Geroutineerd gleuvenconnaisseur als ik ben duw ik 't pasje in één beweging in de automaat. Ineens schalt het door de Gamma:
"Trije! Njoggen! Sân! Trije!"* 5
Ik kijk Deit aan. Ik kijk de kassamevrouw aan en zij naar mij. Grote ogen. En vervolgens weer naar Deit. Flabbergasted zeg ik: "Wàt seit Deit?" wat bedoeld is als een "Wàt doe je nú?" maar niet als zodanig door hem wordt opgevat. Nog een keer:
"Mien pinkoade. Trije! Njoggen! Sân! Trije!"** 6
De kassamevrouw verkleurt van roze naar rood en slaat haar hand voor de mond. Aan de stand van haar ogen te zien schiet ze in een kramp. Ik probeer de situatie te redden door het maken van een nerveus grapje: "Do wist dat ik dij no dea meitsje moat, hè? Dit is classified information." maar het kwaad is geschied. Ze komt niet meer bij. 7
Terwijl ik als een bezetene de pincode intoets, twee keer fout uiteraard, vraag ik Deit: "Werom sa lûd? Elkenien kin it hearre!" waarop hij zegt; "Oh? Werom net?" gevolgd door een; "Ach juh, d'r is hjir gjin ien." En hij schuifelt op z'n elf en dertigst naar de uitgang alsof er niets is gebeurd.
Ik gris het plastic van de band en huppel achter hem aan. De kassière gniffelend achterlatend. 8
Binst wij naar huis rijden, kijk ik hem aan en vraag me af of ik geamuseerd moet zijn door de aandoenlijkheid van de situatie of mezelf moet schikken naar het vermeende intreden van Het Grote Verval. Ik kies voor de eerste. Ik hou niet van verval.
"Aardiche minsken, dêr bij Karwei." 9
"Ja, Deit; aardiche minsken bij Karwei." 10